Spoleto

 
1970. Uitgeput ben ik in Rome na de beklimming van de koepel van de Sint Pieter. En op de camping in Spoleto walg ik van een stuk pizza, te vet. De volgende dag is mijn oogwit geel en mijn poep wit. 'Epatite', zegt de Italiaanse dokter, uiterst besmettelijk. In het ziekenhuis praat ik in gebrekkig Frans met 'il professore'. Hij legt me uit dat het geelzucht is, hepatitis A, waarschijnlijk opgelopen in Noord Afrika. Ik moet blijven.
Mijn zaalgenoten hebben hepatitis B. Ze zijn hier een half jaar geleden geopereerd en kregen besmet bloed. Of de instrumenten waren niet goed gesteriliseerd. Elke week komt er een nieuw ploegje.
Mannen verplegen hier mannen. Geen verpleegster te zien. Om dit gemis goed te maken is er een ruilhandel in stripboekjes met erbarmelijk getekende zwart-wit plaatjes van halfblote vrouwen. Ik krijg direct een plekje in het besmettelijke circuit.
In een woordenboekje Engels-Italiaans ontdek ik dat de helft van het Engels uit Latijnse woorden bestaat: elevator, umbrella, difficult. Op zijn Italiaans uitgesproken lijkt het heel wat. Zeker met een woordje Frans en wat gebaren erbij. Golven razendsnel gesproken Italiaans uit de bedden om mij heen zijn het antwoord.
Een geelzucht-patiënt is moe en houdt rust, zodat zijn lever zich kan herstellen. Vet en alcohol zijn verboden. Merkwaardig genoeg krijg ik melk en cake als ontbijt, heerlijk, maar net te weinig. Elke ochtend vraag ik om meer: 'Io molto fame.' De andere patiënten hebben hun bijvoeding geregeld via de familie. Tijdens het bezoek gaan de gebraden vogeltjes van hand tot hand.
In de loop van de weken glijd ik weg in een 'dolce far niente', waarin mijn leven zich verrukkelijk traag afspeelt. Door het open raam met het rolluik ervoor, dringt zacht het geluid van de stad binnen. Drie keer lees ik Lady Chatterley's Lover, het enige Engelse boek dat ik te pakken kan krijgen. De zomer loopt op zijn eind.

Mijn ogen zijn gesloten. Morgen mag ik naar huis. Plotseling wordt er aan mijn bed gerukt. Ik kijk om me heen. Niemand te zien. De hoek bij het raam, waar de gele muren en het witte plafond bij elkaar komen, beweegt. Alles beweegt, en niet zo'n beetje. Een aardbeving. De angst komt later.
's Avonds laat weer een schok. Ik slaap nauwelijks. In mijn droom drukken de betonnen brokstukken van het ingestorte ziekenhuis urenlang zwaar op mijn borst.
De volgende ochtend stap ik na een maand voor het eerst naar buiten, de ochtendzon in. Mijn ogen branden.

Dit voorjaar was ik weer in Spoleto. Voor het eerst de stad bekeken.

© Dick van den Berg