Sinterklaas

 
Niemand in mijn klas geloofde nog in Sinterklaas. Alleen ik. Tien jaar oud. Fel verdedigde ik mijn geloof in het bestaan van de goedheiligman tegenover mijn klasgenoten.
 Ze lachten me uit en pestten me. Kleutertje, kleutertje..., riepen ze. Ik verdroeg het manmoedig, want ik wist zeker dat Sint Nicolaas bestond.
 Devoot zong ik 's avonds bij de haard het hele Sinterklaasrepertoire. Mijn moeder was de wanhoop nabij.
 'Hij bestaat niet! Ik koop de cadeautjes!' Het was tegen dovemansoren gezegd. Ik bleef geloven. Tot ze me meenam naar de buren.
 Buurman stond in zijn lange onderbroek en hemd met mouwen midden in de kamer. Hij trok een witte jurk aan. Voor de spiegel boven de schoorsteenmantel knoopte hij een baard voor en zette een witte pruik op. Niemand zei iets. Buurman verkleed als tovenaar, ik moest lachen. Maar het lachen verging me toen hij een mijter opzette en de tabberd van Sinterklaas aantrok.
 'Zo jongeman, nu zie je dat ik niet echt besta,' zei hij met een diepe basstem. De stem van Sinterklaas.
 Ik was razend. Met grote verhalen en ernstige gezichten maken ze je als klein kind diepgelovig. En dan ineens blijkt dat je al die jaren bedrogen bent. Voorgoed kreeg ik een flinke antipathie tegen het hele Sinterklaasgedoe. Surprises en rijmen, ik vertikte het. De ongein. Mijn geloof was omgeslagen in een totaal Sinterklaasatheïsme.
 Van de weeromstuit nam ik niets meer aan van wat de grote mensen beweerden. Mij maakten ze niet meer wijs dat baby's door de ooievaar gebracht worden. Dat je een haas kan vangen door zout op zijn staart te leggen. Of dat je neus gaat groeien als je liegt.
 En de kerstman is een nepsinterklaas, zeiden ze.
 Dus niet.
 Vanaf dat ik werk, krijg ik met kerst steevast een boek van de roodgejaste dikkerd. Ik zoek het zelf uit. Want hij kan hier pas komen als er een meter sneeuw ligt en het twintig graden vriest. Het aankoopbedrag schiet ik zolang voor. Ik heb al een aardig sommetje van hem tegoed.

© Ees de Winter

november 2004