Oefenen

 
'Tegenwoordige tijd. Ik lees een zin op en dan vul jij de juiste vorm van het werkwoord 'vinden' in.'
'Oké'
'Ik ... dat leuk.'
'vind'
'Goed zo. Jij ... dat leuk.'
'vind'
'Hij ... dat leuk.'
'vind'
'Die laatste twee zijn fout. Bij 'jij' en 'hij' moet het stam + t zijn.'
'Wat betekent 'stam'?'
'Dat heb je toch wel gehad op school? De stam van 'vinden' is 'vind'.'
'O, dan begrijp ik het'
'... jij dat leuk?'
'Vindt'
'Dit is nou net de uitzondering. Het is 'Vind jij?''

Mijn zoon is met een prima rapport overgegaan naar groep 7. We maken wat oefeningen uit de groep 6 oefenboekjes die hij voor de grote vakantie mee heeft gekregen.

'De vloer van de woonkamer is 9 m lang en 5 m breed. Wat is de oppervlakte?'
'14 m²'
'Hoe kom je daar nou bij? De oppervlakte van een rechthoek bereken je door de lengte te vermenigvuldigen met de breedte.'
'Oh, dan is het 45 m².'
'Een blaadje van een schrijfblok is 20 cm lang en 15 cm breed. Hoeveel cm is de omtrek van dit blaadje?'
'35 cm'
'Vijfendertig? De omtrek van een rechthoek is tweemaal de lengte plus tweemaal de breedte.'
'Oké, dan is het ... 70 cm.'
'Dat hebben ze je toch wel geleerd op school? Of hebben ze dit toevallig net behandeld op die anderhalve dag dat je afwezig bent geweest?'
'Dat dacht ik niet.'
'Jelle is 13 jaar, Bas is 6 jaar, Guido is 4 jaar en Jenna is 9 jaar. Wat is de gemiddelde leeftijd?'
'6 jaar'
'Dat is niet goed. ... Wat leren jullie eigenlijk op die school?'

© Adrie Kuil

september 2004