Naast Diergaarde Blijdorp

 
Het is 1985. Met Merel, mijn dochter van zes ben ik op weg naar Diergaarde Blijdorp. Vóór we de dierentuin binnen gaan drink ik een kop koffie bij mijn vader. Sinds mensenheugenis woont hij naast de Diergaarde. Het is een zonnige lentedag. De deur naar de tuin staat open.
'Hoor je dat?'zegt hij tegen Merel, zijn wijsvinger in de lucht. 'Zeeleeuwen, die blaffen.' Ze luistert, mond open. En knikt.
'Ik hoor ook wel eens wolven huilen of een olifant trompetteren. Die zitten hier allemaal vlak bij.' Ze kijkt hem verbaasd aan.
'En soms ontsnapt er wel eens een dier,' zegt hij.
'Ja?'
'Lang geleden, in de oorlog, zat ik 's avonds in de keuken bij het kolenkacheltje. Ik was alleen thuis. Ineens werd er op de keukendeur gebonkt. Ik schoof het gordijn opzij. Stond me daar een grote zwarte aap. Met zijn vlakke roze hand sloeg hij tegen het raam. Zijn glimmende neus maakte een vetvlek op de ruit. Ik keek hem recht in zijn ogen. Hij trok zijn bovenlip op. Ik wist niet of hij lachte of dat hij boos was.'
'En wat deed je toen?'
'Als de wiedeweerga schoof ik het gordijn weer terug en ging op de wc zitten met de deur op het haakje. Wat later hoorde ik zware stemmen in de tuin. Ik ging kijken. Mensen van de dierentuin waren bezig om met grote netten de apen van de balkons te halen. Zeven waren er ontsnapt. Hier achter in de tuinen vingen ze er twee.'
Vol ongeloof kijkt ze hem aan.
'Ja, en van de week wandelde ik in het park naast de Diergaarde. Ik zou zweren dat ik in de struiken een lynx zag, zo'n grote lichtbruine kat met kwastjes aan zijn oren. Ik dacht direct, die is ontsnapt. Hij blies gemeen naar me. Het kan ook een kleine tijger geweest zijn.'
'Zo kan die wel weer,' zeg ik.
Even later vertrekken we. Mijn dochter wacht al bij het tuinhek. In de deuropening vraag ik: 'Dat van die aap, dat heb je toch verzonnen?'
'Nee, nee, die apen waren ontsnapt.'
'Maar die bonkten toch niet op je deur?'
'Wis en waarachtig,'zegt hij met een gezicht waarvan niets af te lezen valt, 'ik deed het gordijn open en daar stond hij.'
Ik schud mijn hoofd en zeg: 'Soms weet ik het niet bij jou.'

© Dick van den Berg

maart 2006