Hoedje

 
Oom Arij wordt vandaag begraven. Plotseling, zonder waarschuwing ging hij, oma's neef. De begrafenisgangers zijn verzocht zich stemmig te kleden. Liefst in het zwart.
Oma staat al klaar als ik haar ophaal om naar het sterfhuis te gaan. Ze draagt een zwarte mantel en een fel groene baret.
'Hij is te kleurig,' sputtert Janna, de werkster, een magere vrouw met een klein koppie.
'Dan maar zonder hoed,' zucht oma.
'Wilt u kou vatten op het graf?' foetert Janna.
De werkster stapt ook in de auto, we komen toch langs haar woning. Oma mag haar begrafenishoed lenen.
Janna zet oma het met zwarte tule gedecoreerde hoedje op. Het vogelnestje wiebelt op oma's hoofd.
'Prachtig mooi staat ie bij uw jas,' kraait Janna.
'Zet uw eigen baret maar weer op,' zeg ik tegen oma als we voor het sterfhuis stoppen.
'Mijn idee,' grijnst oma. 'Geef hem maar aan.'
'Hij ligt niet op de achterbank.'
'Och, dan ligt hij nog bij Janna.'
Op het kerkhof houdt oma angstvallig haar hand op het zwarte hoofddekseltje. Als haar arm stijf wordt wisselt ze van hand, de ene laat niet los voor de ander het hoedje vast heeft. Wanneer de kist in de groeve zakt wordt oma overmand door emoties. Ze laat los. De wind ziet zijn kans schoon. Het hoedje scheert over de rouwenden. Dwarrelt dan omhoog, handig de grijpgrage takken van de beuken ontwijkend. Hoger, voorbij de toppen van de bomen gaat hij. Oma en ik staren hem na tot het zwarte stipje uit het oog verdwijnt.
'Arij hield wel van een lolletje,' zegt oma als we in de auto zitten.
'Met oom Arij kon je lachen,' beaam ik.
Oma grinnikt; 'Hij staat nu met Janna's hoedje op voor de hemelpoort.'

© Ees de Winter

oktober 2005