File

 
Het is kwart over zes in de avond. De lage voorjaarszon schijnt tot achterin de auto.
In mijn spiegel speelt een glanzende BMW een dreigend spel. Hard optrekken om vlak voor mijn bumper vol in de remmen te gaan. En dat terwijl we voortsukkelen in een file in de stad. Eén rijstrook met hoge stoepranden links en rechts, geen ontsnappen mogelijk.
Achter het stuur van de BMW zit een jonge versie van John Travolta , iets minder vlezig. Wel dat goeiige. Donkere lokken zwieren om zijn hoofd als hij heftig gebaart naar de vrouw naast hem.
Zij zit rechtop en stil. Hoge jukbeenderen en lange blonde haren. Slank voor zover ik het kan bekijken.
Allebei een donkere zonnebril. Mooie mensen constateer ik met lichte jaloezie. Gelukkig schort er zo te zien iets aan hun relatie.
Daar komt hij weer op me af, remt, hun hoofden schieten naar voren.
Als ik nu eens mijn portier open en hem met een quasi gul gebaar naar binnen nodig, de zenuwpees. Ach, ik zou me niet meer opwinden in de file.
In mijn spiegel zie ik alleen de zijkant van zijn gezicht. Hij praat aan één stuk door tegen haar. Zij laat hem. Kijkt niet opzij. Met haar rechterhand doet ze de blonde haren vóór haar oor, dan weer er achter.
Ik ben niet bang dat hij me zal raken. Hij is één met zijn steigerende auto, heeft er absolute controle over. De wagen onderstreept zijn woorden.
Hij blijft opzij kijken, moet en zal haar overtuigen. Zij laat hem bungelen. Laat je niet zo opnaaien, joh, begin ik me ermee te bemoeien.
Bij het stoplicht splitst onze baan zich in drie rijstroken. Aan mijn linkerkant komen ze me voorbij. Ik ontwaar de zure trek om haar mond. Ineens heb ik met hem te doen. Recht in zijn ogen kijk ik en wil 'nee' schudden: trap er niet in, jongen. Maar hij is me al voorbij.

© Dick van den Berg

maart 2006