Een goed bod

 
Met brede zwaaien haal ik de kantmaaier langs de slootkant, de snel ronddraaiende messen snijden de brandnetels en het riet bij de voet af, ook het fluitenkruid en de klaprozen moeten er aan geloven. Er staat geen zuchtje wind. Mistflarden glijden over het polderland. De paarden van de stoeterij staan roerloos in de witte zee, hun hoofden komen net boven de deinende nevels uit. Ik stop de motor en leg de maaier op de grond. Ik hurk naast het apparaat. Voldaan kijk ik achterom, het werk schiet lekker op, als het meezit is de kant voor de middag klaar.
Vlak voor me kruipt een grote naaktslak die een glinsterend slijmspoor achter zich laat. Ik haal mijn mes uit de schede, resoluut snijd ik het vette weekdier doormidden. Half vermalen stukjes koolblad gulpen uit de twee slakhelften. Ik veeg het lemmet schoon in het gras langs de sloot en ga staan om het mes in het foedraal terug te steken.
In het oosten zet de nog onder de horizon staande zon de hemel in vuur en vlam. Twee zwarte kraaien zweven boven de mistdeken opzoek naar een prooi. Hoe lang zal het nog duren? De polder. Mijn polder! Vanmiddag komt er namens de gemeente een makelaar langs. De ochtendkilte trekt in mijn botten, ik huiver.
Eén trek aan het startkoord en de motor loopt weer, verbeten maai ik verder.

'Het is een goed bod, dacht ik zo.' De vrouw buigt zich naar mij toe, 'Dat vindt u toch zeker ook wel?'
Ik draai mijn hoofd langzaam van links naar rechts en weer terug, 'Veel te weinig voor zulke puike kleigrond in zo'n mooie polder.'
Haar gezicht brengt ze dicht bij het mijne. Het lippenrood is slordig op haar vlezige lippen aangebracht. 'Toe, wees realistisch! Die huizen komen er toch! Ik blijf erbij dat we u een zeer goed aanbod doen.'
Ik zie het mes in mijn hand. Boven de heupen met één flinke haal snijd ik haar doormidden. De twee lichaamshelften vallen op de vloer van de woonkeuken. Uit de gapende wonden spuit grond; dampende kleigrond. De keuken loopt vol aarde. De warme grond omsluit me. Alleen mijn hoofd blijft boven het maaiveld uitsteken. Dan, vlak voor mijn ogen, schieten ze als paddenstoelen uit de grond: rijtjeshuizen, flats, winkels, sporthallen...
'André! André! joh, wordt wakker daar komt die makelaar.'
Met een schok ontsnap ik aan de droom. Ongelovig kijk ik vanuit mijn leunstoel de keuken rond, geen kruimel ligt er op de vloer.
'Doe jij open, ik moet even bij mijn positieven komen.'
Door het raam zie ik een jonge vrouw uit een BMW stappen. Ria laat haar binnen. Ik ga staan als ze op me toeloopt. Een glimlach speelt om haar dikke lippen. Met haar linkerhand draagt ze een attachékoffertje, haar rechter steekt ze uit om mij de hand te schudden.
Mijn rechterhand gaat naar mijn heup, mijn vingers zoeken de meskoker. De binnenschijnende zon doet de sloten van haar diplomatenkoffertje flonkeren. Er zit lipstick naast haar mond.

© Ees de Winter