Duiven

 
Hij sprak haar aan op het stadhuisplein in Rotterdam.
Ze kende hem niet.
'Mag ik je iets vragen?' Met zijn open jongensachtige gezicht had hij haar stralend aangekeken.
Een aangenaam gevoel doorstroomde haar. Ze kleurde en antwoordde; 'Ja..., ja, natuurlijk.'
'Geloof jij in God?'
Teleurgesteld keek zij hem aan, ze had iets heel anders verwacht, ja zelfs gehoopt. Zoals, 'Zullen we iets drinken op dat terrasje?'
Ze hoorde zich zelf zeggen, 'Zullen we daar samen wat drinken? Ik trakteer.'
Daar zaten ze dan, hij met een Spa rood, zij achter een pils.
'Hoe heet jij?'
'Marleen.'
'Geloof jij in God, Marleen?'
'Bij ons thuis zijn ze erg kerks.' Ze nam een flinke slok van haar bier, zuchtte diep en zakte onderuit in haar stoel. Met haar hoofd naar achteren en de ogen gesloten, genoot ze van het zonnetje.
Hij bekeek haar onbevangen. 'Maar jij Marleen, geloof jij in God?'
Ze opende haar ogen. Schoof haar billen weer tegen de achterkant van de stoel. Uit haar jaszak diepte ze een baal shag en een doosje lucifers op. Ze begon een sjekkie te draaien. Ze duwde de shag zorgvuldig tussen het vloei. Met haar tong bevochtigde ze de rand van het vloeipapier. Haar vingers drukten het vloei vast. 'Zal ik er voor jou ook één draaien?'
'Neen bedankt, ik rook niet.'
'Braaf jongetje, Spa rood, niet roken. Wat zijn jouw spiritualiën?'
'De Bijbel.'
'Jesus is the drug for you.'
'Plat gezegd wel, ja.'
'Bij ons thuis las mijn vader na het avondeten uit de Bijbel. Zonder er enige emotie in te leggen, las hij in ene dreun voor. Onder die monotone voordracht droomde ik weg. Als hij de Bijbel dicht sloeg vroeg hij steevast, -Laatste woord Marleen? Ik wist het nooit. Hij werd nooit boos en zei ook niet wat het laatste woord was. Ik vraag me af of hij het zelf nog wel wist.' Ze zoog flink aan haar sjekkie. De rook die ze uitblies maakte het even mistig tussen hen. 'Nog een Spaatje?'
'Als ik je niet op kosten jaag, graag.'
'Een pils en een Spa rrrood,'brulde ze naar de ober, de r van rood extra lang aanhoudend. Als ze bier drinkt wordt ze baldadig. Ze zakte weer onderuit in haar stoel. Zwijgend wachtten ze op de kelner. Zij keek naar de duiven. De niet weg te denken vervuilers van het plein. Maar toch altijd romantisch.
Hij keek naar haar.
De ober zette het pilsje voor hem en de Spa voor haar neer.
'Moet je de ober niet vragen of hij in God gelooft?', vroeg ze.
'Nee, ik vroeg het jouw en ik heb nog steeds geen antwoord.'
'Wat vreselijk rolpatroonachtig van die ober dat hij de pils voor jouw neus zet.'
Hij schoof de pils in haar richting en bleef haar aankijken.
'Kijk nou eens ergens anders naar in plaats van mij voortdurend aan te zitten gapen, bijvoorbeeld naar die duiven, schepselen Gods, symbolen van de vrede, maar ze bevuilen wel heel de binnenstad.'
Hij keek vluchtig naar de duiven. De wrange symboliek van haar woorden drong tot hem door. Hij aarzelde of hij zijn vraag nog eens zou herhalen. Voor de zoveelste maal, maar nu zeer bedeesd, vroeg hij; 'Geloof jij in God?'
'Ja hoor', antwoordde ze hem, om er maar van af te zijn. Hij begon haar te irriteren. Ze viel op naïeve jongens, maar deze leek wel heel naïef. Ze schoot omhoog in haar stoel, pakte haar shag en lucifers van het tafeltje en stond op. 'Nou ajuus.' Ze baande weg.
'Hé, wacht eens,' riep hij haar na, 'je moet nog betalen, ik heb geen geld bij me.'
Ze stopte en draaide zich om. 'Geloof jij in God?', vroeg zij nu.
'Ja natuurlijk.'
'Nou dan komt het toch in orde,' riep ze plagend. Als laatste afscheidsgroet stak ze jolig haar hand naar hem op. Ze verdween al springend en zwaaiend tussen de opvliegende duiven, richting Coolsingel. Waar ze in de mensenmassa oploste.

© Ees de Winter