Zondagochtendgeur

 
Het is oorlog en ik ben vijf jaar oud. We wonen in Betondorp, de buurt van het oude Ajaxstadion. Op zondagmiddag dreunt ons huis van het gejuich dat daar vandaan komt. Soms ga ik 's middags met mijn vader mee naar voetballen. Ik begrijp er niets van, maar het is heerlijk want mijn vader weet alles.

Zondagochtend gaan we op visite bij oom Ab en tante Mien. Ze wonen in de Watergraafsmeer in een groot huis met een tuin. Het ruikt er anders dan thuis, schraler, benauwder, een heel aparte geur. Misschien heeft het te maken met Hertha, de Duitse herdershond. Ze hebben geen kinderen, de hond neemt een speciale plaats in.

We zitten bij elkaar in de suite; de grote mensen drinken koffie en roken. De kamer staat blauw van de rook, sigaren en sigaretten. Lekker vind ik dat, gezellig, de geur is scherp en tegelijk zoet en benauwd. Achter de stoelen in een hoek van de kamer zit ik op de grond, het enige kind in de familie, en ik geniet. Er ligt een stapel tijdschriften die ik nog niet kan lezen, De Lach, en ik bekijk de plaatjes.

Als ik mijn ogen dicht doe zie ik alles weer voor me: de stoelen, het rooktafeltje, de grote mensen die nu allemaal allang dood zijn. Ik ruik die geur, van zondagochtend op visite. Nergens heeft het ooit meer zo geroken, behalve in een vakantiehuisje dat we niet gehuurd hebben omdat het er zo benauwd rook.

Ineens weet ik wat het plaatje compleet maakt: het geluid van de koffergrammofoon. Opwinden met een slinger, andere naald inzetten en dan steeds opnieuw de tophit van die dagen 'holder de bolder, we hebben een koe op zolder, een bonte koe, een hamsterkoe, a-boe-a-boe-a-boe.'

Dat is visite, op zondagochtend. Ik ben al jarenlang ex-roker en visite is zo'n verplichting waar ik niet meer aan doe. Maar soms rookt iemand een merk sigaret dat precies die scherpte heeft van toen. En dan ruik ik het weer: zondagochtendgeur.

© Els Ackerman