Oversteken

 
Na twee weken droogte jaagt de wind miezerige regen over de straten. Op de derde verdieping sta ik voor het raam. Aan de overkant zoeken twee jongens de beschutting van de huizen. Ze hebben stevig de sokken er in. De oudste, een jaar of zestien maakt met zijn handen boksbewegingen. Hij maakt er sprongetjes bij. De ander, hij is tengerder en oogt iets jonger, lacht en knikt.
Bij het zebrapad willen ze de brede weg oversteken. Jonge boompjes in de strook gras tussen de rijbanen zwiepen in de wind. Van links komt geen verkeer en de jongens lopen het zebrapad op. Rechts is een eindje verder een stoplicht op groen gesprongen. Een sliert auto's trekt op. Van bovenaf zie ik door het beregende raam hoe dicht ze op elkaar zitten.
De jongens op het zebrapad zijn nu ter hoogte van de middenberm en ze houden de pas niet in.
De voorste auto remt op het laatste moment, de bestuurder rekende er duidelijk op dat de jongens zouden stoppen. De wagen glijdt een eind door maar staat precies op tijd stil.
De jongens lopen door, kijken niet op of om.
Drie korte klappen. Vóór elke klap een stilte waarin een auto met geblokkeerde wielen op zijn voorligger afglijdt. De klappen eindigen in hoog gerinkel van brekend glas. De auto's toucheren elkaar net.
Heel even blijven de jongens staan. De portieren van de auto's zwaaien open. Mensen stappen met tegenzin uit. De tengere jongen schudt zijn hoofd, de oudste haalt zijn schouders op en pakt de ander bij de elleboog om verder te lopen.
Geen gewonden zo te zien. De regendruppels op de ruit belemmeren mijn zicht. De bestuurders inspecteren hun wagens. Ze wijzen naar het zebrapad. De jongens zijn al uit beeld.
Onwillekeurig moet ik grinniken om die knapen. Totdat ik de puinhoop nog eens goed bekijk. Die zwarte jas bij de voorste auto. Is dat mijn vrouw?

© Dick van den Berg

januari 2008