Met de dood op de hielen

 
'Lichamelijke oefening' heet het laatste boek van Midas Dekkers en het gaat vooral over de onzin van het oefenen. De helft van het boek bestaat uit hoon voor de Körperkultur. De rest is samen te vatten in één zin: dieren doen niet aan sport, dus voor mensen is het ook overbodig. Als uitsmijter onthult hij dat al die joggers het nog niet weten, maar ze hollen zo omdat de dood ze op de hielen zit.
Vanwaar die afkeer van sport, vraag ik me af. Ik weet niet anders of een mens is gemaakt om te bewegen.
Het duurt even maar dan zie ik hem voor me: Midas als jongen. Walgend van de gymnastieklessen: lichamelijke oefening, bah. En bij het straatvoetbal is hij keeper, altijd. Staande tussen twee stapels jassen observeert hij het schouwspel. Met tegenzin komt hij in actie als de bal nadert. Zoiets zit je al jong in het bloed. De andere jongens zijn als stoeiende jonge vossen. Fanatiek proberen ze een één-tweetje. Gejuich bij een doelpunt. Ze lopen de benen uit hun lijf.

Het is nog maar net licht als ik op nieuwe hardloopschoenen de deur uit ga. Eens per twee jaar, of na 1500 kilometer (wat ik nooit haal) zijn ze aan vervanging toe. Je moet goed voor je knieën zorgen. Verend snel ik over het bospad. Voor me niemand te zien, achter mij verlatenheid. Na een kilometer of twee ben ik door en door warm. Het lijf is een soepel draaiende machine. Of ik nu twintig jaar ben, vijftig of tachtig, maakt niet uit, dit is genieten.
In een bocht komt een vrouw met een jonge boxer aan de lijn mij tegemoet. Ik versnel en lichtvoetiger dan bij mijn leeftijd past passeer ik haar. Wij groeten elkaar vriendelijk. Ik kan in één ruk doorlopen naar Parijs.
Behalve twee vroege vissers en een Schotse Hooglander met lange horens kom ik niemand meer tegen. De endorfine in mijn bloed maakt me licht euforisch. Na een half uurtje verlaat ik het bos. Ontspannen loop ik uit en neem de laatste bocht, mijn straat in. Bij de voordeur kijk ik nog eens om. Van de dood geen spoor te bekennen.

© Dick van den Berg

juni 2007