Isabel

 
Aan het begin van een nieuw seizoen maakt de Slakommissie altijd een dagtrip naar België. Men bezoekt daar een veiling, de proeftuin en enkele teeltbedrijven.
Laat in de middag gaan ze steevast naar het gehucht Jezus onder de Eiken. Daar staan de slakassen van Isabel. Nu zijn er wel meer vrouwen die sla telen, maar niet één is zo adembenemend mooi als Isabel. En zo jong. De andere slateelsters zijn tanig en van middelbare leeftijd of nog ouder. Ze lopen ook enigszins voorovergebogen.
Zo niet Isabel. Fier loopt ze voor de Nederlandse slatuinders uit. Haar kort geknipt blond haar goudglanst in de zon. Ze is eerder klein dan groot. Op een vale spijkerbroek draagt ze een slobbertrui. Ze praat aan één stuk. Druk gebarend.
Wat ze zegt dringt niet echt tot de tien Hollanders door. Ze zien niet de grote slakroppen. Ze hebben geen oog voor de lichtgewicht oogstband. Ook de nieuwe slarassen die Isabel uitprobeert laten hen nu even Siberisch. Gebiologeerd staren ze naar de jonge vrouw uit Jezus onder de Eiken. Hun ogen zuigen haar wezen in zich op. Het zijn geen geile blikken. Het is pure devotie.
Soms valt Isabel even stil en kijkt vragend met haar grote bruine ogen naar de mannen. Die glimlachen dan naar haar en mompelen: 'Mooie sla.'
Bij het afscheid drukken ze beurtelings voorzichtig hun baardstoppels tegen de wangen van het meisje en met getuite lippen kussen ze haar blozende konen.
Zwijgend rijden ze dan naar een Belgisch etablissement waar ze de dag met een diner afsluiten. Met elkaar spreken ze niet over Isabel. In stilte vereren ze haar. Alleen wanneer onder het eten de voorzitter gaat staan en het glas heft, zeggen alle mannen hem in koor na: 'Op Isabel.'
Als thuis hun vrouwen vragen: 'Hoe was de sla in België?' Dan antwoorden ze allemaal hetzelfde. 'Blond. Blond en mals.'

© Ees de Winter

juni 2007