Een appelboompje

 
'Al die veeziektes, branden en overstromingen zijn tekenen des tijds.' Buurman Mulder sprak met stemverheffing. Hij stond voor de heg van mijn tuin. Beide handen in de zakken van zijn Manchesterbroek. Opvallend lange, witte borstharen gulpten uit zijn halfopenstaand, verschoten overhemd.
Buurman bereed weer eens zijn stokpaardje, wist ik uit ervaring.
'Oorlogen en geruchten van oorlogen zullen er zijn in die laatste dagen voor de Heiland terugkomt op aarde.' Hij boog over de heg. 'Wat ben jij aan het doen?'
'Een kuil graven, buurman. Voor een boom.' Ik wees naar het appelboompje dat tegen de schuur stond. 'Net als Luther,' grapte ik.
'Net als Luther?' zei Mulder mij na.
'Als ik weet dat morgen de jongste dag is dan zal ik vandaag nog een boompje planten, heeft Luther gezegd.'
'Heeft ie dat gezegd?'
'Dat weet u toch wel?'
Mulder keek me indringend aan. 'Ja, nou je het zegt.' Hij lichtte zijn smoezelige pet een eindje van zijn hoofd en krabde langdurig in zijn grijze haren. Onderwijl staarde hij met open mond naar de kuil en het appelboompje. 'Waar heb je die appelboom gekocht?'
'Bij het tuincentrum aan het eind van de weg. Deze week halve prijs.'
'Ik ga.' Zonder groeten draafde buurman weg, richting tuincentrum. Zijn klompen klepperden op het asfalt. Grinnikend maakte ik het gat nog wat dieper.

Maar Mulder ging niet naar het tuincentrum. Buurman plantte geen boompje. Wel bazuinde hij door heel het dorp: 'Ees de Winter zegt, dat morgen de Here Jezus wederkeert op aarde. Hij poot daarom een appelboom. Dat moet van Luther.'

© Ees de Winter

april 2001 en oktober 2007