De adem der natuur

 
In de Kunsthal heb ik een déjà vu. "Zomer", heet het schilderij waar ik voor sta, een lage dijk, daarop hoge populieren en een groepje koeien bij een hek. Het uitzicht van het huis waar ik als kind woonde.

Eind jaren vijftig. Met mijn ouders wandel ik op De Pendrechtse Ka, een brede sloot scheidt de grasdijk van de tuinderij van mijn vader. We lopen langs een tiental grazende koeien. Een grote zwartbonte koe komt naar me toe. Lodderig kijkt ze mij aan. Haar kolossale kop zweeft boven mijn hoofd. Ik word bang en zet het op een lopen. De koe rent achter me aan, de andere koebeesten ook. Zo'n honderd meter is het naar de plank over de sloot. De koeien snuiven. Ik voel hun adem in mijn nek. Ik zweef over de plank. Trillend op mijn benen sta ik tussen de bloemkolen. Aan de overkant staren de koeien me sullig aan. Ik hoor mijn vader hard lachen.

Voorjaar 2007. Ik ben op een expositie waar werk van landschapschilder Willem Roelofs (1822-1897) wordt getoond. De titel van de tentoonstelling is De Adem Der Natuur. Het Hollandse polderlandschap in de negentiende eeuw. Koeien. Vaarten en plassen. Weiland. Molens. Bomen. Geboeid bekijk ik de meer dan honderd werken. Geen detail ontgaat me. Een wuivende rietpluim. Opvliegende eenden. Een zwaaiende koeienstaart.

Roelofs maakte olieverfschetsen in de vrije natuur, die hij later in zijn atelier uitwerkte. Hij was een realist; zijn schilderijen zijn geen gedramatiseerde landschappen, maar impressies van wat hij in de natuur zag. Hij speelde meesterlijk met de lichtval. "De regenboog" is daar een prachtig voorbeeld van: de zon schijnt tegen een donkere buienlucht, in het zwart een regenboog. Er hangen drie versies van op de tentoonstelling, een olieverfschets, een schilderij en een aquarel.

'Indrukwekkend,' zegt een man die naast me is komen staan. Hij wrijft door zijn warrige haardos. 'Het is de reis van Groningen naar Rotterdam meer dan waard.' De man neigt naar de regenboogaquarel. 'Indrukwekkend,' mompelt hij nog een keer. Ik knik en ga naar het volgende schilderij.
Drie keer doe ik de ronde. Vergeet alles om me heen. De olieverfschetsen zijn me lief om hun weinig gedetailleerde, impressionistische stijl. Ik overweeg een rivierenlandschap met molen onder mijn jas de Kunsthal uit te smokkelen. Het allermooist vind ik een groot doek van een groepje koeien dat door een plas waadt. Achter de runderen zover het oog reikt weilanden en bosschages. Er hangt een blauw waas over het landschap.
Voor ik naar huis ga, zit ik nog even op een bank die een paar meter van dat schilderij afstaat. Gefascineerd kijk ik naar het tafereel. De schilderijen van Roelofs zuigen je op. Je staat ervoor, maar het voelt of je erin bent.

'Wilt u alstublieft op mijn kleren letten?' Naast me staat de Groninger. Spiernaakt. Zijn witter dan witte lijf is onregelmatig bedekt met haar zo zwart als Oost-Indische inkt. 'Ik ga baden in de plas.' Hij legt een bundeltje kleren naast me op de bank.
De koe boven de handtekening van Roelofs kijkt ons dom aan. Het water in de plas schittert. Ik hoor mijn vader schaterlachen.
'Zou je dat nu wel doen?' vraag ik. 'Het water is nog bitter koud in april.'

© Ees de Winter

mei 2007