Blits

 
Terug naar huis hebben we tegenwind. Ik fiets voor oma uit. We komen uit Rotterdam. Nieuwe kleren heb ik gekregen.

'Ga jij met hem naar de stad om nieuwe kleren?' heeft mijn moeder aan oma gevraagd. 'Als ik iets mooi vind, zegt hij: stom. Alles wordt afgekraakt wat ik hem aanprijs. Naar jou luistert hij wel.'
Bij Peek&Cloppenburg gaat oma op een stoel zitten. 'Zoek eerst maar een jas uit,' zegt ze. Ik weet precies welke ik wil: een zwarte zeemansjekker met zilveren knopen. Oma vindt het direct goed. 'Nu nog een broek.' Een ribbroek had ma bevolen. Maar ik wil geen keurige ribfluwelen broek. Aarzelend trek ik uit het rek een lichtblauwe heupbroek met een zwart visgraatmotief en wijd uitlopende pijpen. 'Trek hem maar aan,' zegt oma. Ik mag gelijk een strakke zwarte coltrui passen. Oma vindt me net een Beatle. Ik houd haar een psychedelisch overhemd voor, met door elkaar kolkende pasteltinten en een boord met lange punten. 'Ma krijgt helemaal een rolberoerte als ik hier ook nog mee thuis kom.'
'Dan krijg je die van mij,' beslist oma.

We lopen in op twee fietsers. Dames van gevorderde leeftijd. Wanneer we ze bijna hebben ingehaald hoor ik gefluit achter me. Ik kijk om. Oma. Ze fluit als een bouwvakker. Ik wijs lachend naar mijn voorhoofd. De twee vrouwen voor me draaien zich hoopvol om. Ze beginnen te giechelen. En blijven omkijken. Het lachen vergaat me; veertien ben ik en schaam me dood.
'Broer, je kan beter naar een meisje van je eigen leeftijd fluiten,' zegt de één. 'Deugniet,' roept de ander als ik ze recht voor me uitkijkend passeer. Achter me hoor ik oma schaterlachen. Zonder nog om te kijken fiets ik hard door.
'Waar is je oma?' vraagt ma.
'Jij hebt nog een stommere moeder dan ik,' bijt ik haar toe, als ik bonkend de trap op storm met de tassen vol Beatlekleren.
Oma krijgt de wind van voren. 'Gedraag je nou eens naar je leeftijd mens,' foetert mijn moeder. Als ik haar de kleren laat zien hapt ze naar adem. Met een klap gooit ze de kamerdeur achter haar dicht.
'Je opa had vroeger ook een zwarte jekker,' zegt oma. 'Op de fiets dacht ik aan hem. Hoe hij er uitzag toen we jong waren. Groot. Breed. Rossig haar. Hij was een vrolijke. We hadden altijd lol. Al kon hij ook vreselijk serieus zijn. Ernstig. Als hij zo'n bui had kon ik het nooit laten hem te plagen. Ik kreeg hem zo aan het lachen. Die herinneringen maakten me baldadig. Jouw rug, werd opa's rug. Voor ik er erg in had floot ik.'
'Die vrouwen dachten dat ik naar hen floot,' zeg ik half verongelijkt, half lachend.
'Ik deed het bijna in mijn broek,' kreunt oma en ze begint weer te lachen.
'Maar je hebt een mooi stel kleren,' zegt ze als we uitgelachen zijn. Hoe noemen ze dat tegenwoordig ook alweer?'
'Blits.'

© Ees de Winter

januari 2010